Het arbeidersdorp Deir el-Medina werd meer dan 3000 jaar geleden gesticht op de westoever
van de Nijl bij Thebe, zo’n 725 kilometer ten zuiden van Cairo. In het ommuurde dorp,
dat aan de rand van de woestijn lag, woonden de arbeiders (met hun gezinnen) die
gedurende het Nieuwe Rijk (1550-1070 voor Christus) de rotsgraven van de farao’s
en hun familieleden in het Dal der Koningen en Koninginnen uithakten en decoreerden.
Het dorp, dat door de oude Egyptenaren ta set maät (‘Plaats van de Waarheid’) werd
genoemd, werd aan het begin van de 18e dynastie gesticht door farao Thoetmosis I
(1504-1492 voor Christus) en bleef tot in de 20e dynastie in gebruik.
De huidige aanblik van de overblijfselen van het dorp toont het moment van bewoning
in de Ramesside-periode (1307-1070 voor Christus); het gaat om de restanten van 68
huizen op een gebied van 132 bij 50 meter. De huizen zijn allemaal volgens een identiek
grondplan gebouwd, met kleine variaties, afhankelijk van de status en de rijkdom
van de bewoners. Een hoofdstraat volgt de noord-zuid as en verdeelt het dorp in twee
‘kwartieren’. Twee nauwe dwarsstraten leiden naar de westelijke en oostelijke zijde
van het dorp.
.
In deze lezing, die met prachtig beeldmateriaal ondersteund wordt, maakt u kennis
met de steenhouwers, schilders, voormannen en schrijvers uit Deir el-Medina, maar
ook met hun vrouwen en kinderen. Getracht zal worden om aan de hand van het bovengenoemde
bronnenmateriaal niet alleen de geschiedenis van het dorp te reconstrueren, maar
om ook de verschillende bewoners van het dorp ‘tot leven te wekken’
Bij de opgravingswerkzaamheden in Deir el-Medina werden, behalve de woonhuizen, vele
prachtig beschilderde graven en votiefkapellen blootgelegd. Verder kwamen er duizenden
gebruiksvoorwerpen, religieuze objecten en een groot aantal in het hiëratisch geschreven
documenten uit de grond. De meeste teksten waren op gebroken stukken aardewerk of
kalksteen (zogenaamde ostraca) geschreven, hoewel er ook een aantal documenten op
papyrus in het dorp werden aangetroffen.
Dankzij de vele archeologische vondsten die in Deir el-Medina gedaan werden, kan
het dagelijkse leven in de gemeenschap van de werklieden grotendeels gereconstrueerd
worden. Zo is bekend wat de arbeiders in hun vrije tijd deden, hoe hun werkdagen
eruitzagen en op welke manier ze door de staat betaald werden. Het is duidelijk dat
de arbeiders volledig waren vrijgesteld van de voedselproductie en door de staat
voorzien werden van al hetgeen zijzelf en hun gezinnen nodig hadden voor hun levensonderhoud.
Dagelijks ontvingen de arbeiders van Deir el-Medina dan ook een bepaalde hoeveelheid
voedsel en drinkwater. Maar ook kleding, schoeisel, brandstof en gebruiksvoorwerpen
van aardewerk behoorden tot de gebruikelijke verzorging. Uiteraard stelde de staat
ook alle middelen ter beschikking die nodig waren voor het werk in de graven, zoals
werktuigen, pleisterkalk, pigmenten en lampen. Verder kregen de werklieden een salaris
van de staat voor hun werkzaamheden aan de graven in het Dal der Koningen. Dit loon,
waarvoor het koninklijke schathuis verantwoordelijk was, werd soms in edelmetaal,
maar meestal in de vorm van graan uitbetaald. Hiervan konden de arbeiders brood en
bier maken of konden ze door middel van ruilhandel andere producten verkrijgen.